woensdag 11 mei 2011

Stadsvijver krioelt van het leven

Om kokerjuffers of dansmuglarven te vinden, hoef je niet met je schepnet de natuur in. Ook in de vijver van een nieuwbouwwijk kan de biodiversiteit groot zijn, mits de gemeente het water goed beheert. Natuurvriendelijke oevers en vaak baggeren is het recept.

Kim Vermonden hurkt aan de oever van het Grand Canal. Een wat grotesk aandoende naam voor een eenvoudige vijver in een Nijmeegse nieuwbouwwijk, maar ’groot’ was in elk geval wel de verbazing van de 30-jarige biologe over de enorme diversiteit aan leven die zij in dit ogenschijnlijk weinig spectaculaire stadswater heeft aangetroffen. Ze vist een half vergaan blad van de gele plomp uit het koude water en onderzoekt het nauwkeurig. „Kijk, een klein slakje, en hier een platwormpje. Daaraan zie je meteen het belang van waterplanten voor de biodiversiteit in zo’n plas.”

Als onderzoekster aan de Radboud Universiteit Nijmegen kreeg Vermonden opdracht van de gemeenten Nijmegen en Arnhem om de kwaliteit van vijvers, plassen en sloten in nieuwbouwwijken van beide steden in kaart te brengen en aanbevelingen te doen voor eventuele verbeteringen. „Waar het kan, willen deze twee gemeenten aan de natuur denken.” Vorige week promoveerde zij op haar onderzoek.

Twee jaar lang deed Vermonden veldwerk in de stadswateren van Nijmegen-West en Arnhem-Zuid. „Ik heb hem vandaag niet bij me en het is er nu ook wel erg koud voor, maar ik ging voor mijn onderzoek inderdaad met een waterbroek aan de vijvers en sloten in, gewapend met een schepnet en met een buis voorzien van een soort kopje – om bodemmonsters te nemen.”

Bij biodiversiteit denkt een bioloog allereerst aan natuurgebieden, zegt Vermonden, en nou niet direct aan de stad. „Daarom was ik juist zo aangenaam verrast over wat ik allemaal heb gevonden aan macrofauna, planten en vissen.” Macrofauna is de verzamelnaam voor alle beestjes die kleiner zijn dan vissen en groter dan een watervlo: onder meer insecten, slakjes, platwormen, waterkevers, wantsen en allerlei larven, zoals de kokerjufferlarf en de dansmuglarf.

„In totaal hebben we 250 soorten gevonden. Maar liefst de helft van alle soorten platwormen en slakken die in Nederland voorkomen, troffen we ook aan in het Nijmeegse en Arnhemse stadswater, en 13,4 procent van het totale aantal soorten dat de Nederlandse macrofauna telt. We hebben zelfs zeldzame, bedreigde soorten van de Rode Lijst ontdekt, zoals de Planaria torva, een platworm, de kokerjufferlarf Leptocerus tineiformis, en het vetje – dat is een vis.”

Vermonden verwachtte veel minder leven te zullen aantreffen in de stadsvijvers. „Wij dachten dat regenwater dat van gebouwen en straten de vijvers en sloten instroomt, een van de grootste bronnen van de watervervuiling was.” Die hypothese bleek niet te kloppen. Stadswater dat alleen wordt gevoed door regenwater, kan wel degelijk een goede kwaliteit hebben en krioelen van het leven. Met die conclusie zal vooral opdrachtgever Arnhem erg blij zijn, want een dure proef die deze gemeente heeft gedaan met het filteren van regenwater, leverde teleurstellend weinig op. Dat komt, zegt Vermonden, doordat bij het filteren wel zink en lood uit het regenwater wordt verwijderd, maar niet de aanwezige voedingsstoffen.

Ondanks de voedingsstoffen die erin voorkomen, kan regenwater toch worden weggestreept als ergste vervuiler. De grote aantasters van waterkwaliteit en soortenrijkdom zijn volgens de promovenda overstorten van rioolwater, die in oude wijken nog wel voorkomen, en kwelwater van rivieren en kanalen. Vermonden: „In Nijmegen wordt het stadswater dat dichtbij het Maas-Waalkanaal ligt, verontreinigd door de instroom van kwelwater uit het kanaal. Verder van het kanaal af zie je in de vijvers meteen een uitbundiger plantengroei en een rijkere macrofauna. Voor Arnhem geldt hetzelfde voor stadswater in wijken nabij de Rijn, maar dankzij de filterende werking van de kleibodem is de verontreiniging daar minder dan in het zand- en grinderige Nijmegen.”

Het Grand Canal ligt er op deze novembermorgen nogal somber bij en lijkt voor het lekenoog zo dood als een pier. Alleen de berg wortels van gele plomp die, gerooid door de gemeente, op de kant ligt, doet leven in de zwarte vijver vermoeden. Toch, zegt Vermonden, is dit ’een heel goede plas’. „’s Zomers ziet het er veel aantrekkelijker uit, zijn de oevers begroeid en is de vijver geel van de bloemetjes. Behalve gele plomp groeit er munt, gele lis, waterlelie, fonteinkruid. En zeker, er zit ook vis in: stekelbaarsjes, karpers, zeelt. Hoe die vissen in zo’n door mensen gegraven vijver komen? Die liften soms mee met watervogels. Je staat er versteld van wat die allemaal aan hun poten meenemen. En als er hier vissen zitten, dan verspreiden die zich ook over de andere vijvers, want alle water hier is met elkaar verbonden. Soms dumpen mensen hier wel eens de inhoud van hun aquarium en komen er exoten in. Ik heb een keer een roodwangschildpad gevonden. Die overleven hier prima, maar planten zich niet voort.”

Doorslaggevend voor biodiversiteit is de kwaliteit van het water en plantengroei. „Slechte waterkwaliteit lees je af aan kroosbedekking of extreme algengroei. Planten kunnen er dan niet groeien, omdat er geen licht meer binnen komt”, legt de biologe uit. Net als het Grand Canal in de Nijmeegse wijk Meijhorst, is ook een vijver even verderop in de wijk Lankforst een voorbeeld van een ’goede plas’. „In één hoek heeft de gemeente de plas ondieper gemaakt, zodat er een moerasachtig gedeelte kon ontstaan. ’s Zomers zit het hier barstensvol kikkers.” Vermonden hurkt en trekt een pluk sterrekroos uit het water. De oogst is een slakje en een minuscuul vlokreeftje dat kronkelt op het topje van haar wijsvinger.

Ook heel belangrijk, zegt ze, zijn de natuurvriendelijke oevers die de gemeente hier heeft aangelegd. „Dat zijn oevers die niet steil aflopen, maar zacht glooien naar het water toe. Het voordeel daarvan is dat er overal voldoende licht is en er zich veel planten kunnen vestigen en ontwikkelen, tot in het water.”

Met het aanleggen van natuurvriendelijke oevers en door regelmatig zijn stadswateren uit te baggeren, zit Nijmegen op de goede weg, zegt Vermonden. „Mijn onderzoek toont aan dat dat de juiste maatregelen zijn.” Al moet je met dat gebagger wel uitkijken, waarschuwt ze. „Je moet niet alle plassen die met elkaar verbonden zijn in één keer baggeren, want dan haal je er met de bagger teveel beestjes uit. Als je één plas baggert, dan kunnen de beestjes uit de aangrenzende plassen zich daar opnieuw vestigen. De volgende plas bagger je dan twee jaar later. En níet baggeren tot op de oever, anders haal je alle planten weg.”

Ook ’maaien’ kan soms nodig zijn. „Sommige plassen komen vol te staan met waterpest. Dan is er geen doorstroming meer mogelijk. Ik adviseer om dan alleen de planten in de middenbaan te maaien – dat gaat met een soort schoeprad achter een bootje – zodat je én doorstroming houdt én je biodiversiteit niet verliest.”

De resultaten van haar onderzoek zijn niet alleen van belang voor het stadswater van Nijmegen en Arnhem, is Vermondens overtuiging. „Mits het vervuilende rioolwater apart van het regenwater wordt afgevoerd en de betreffende gemeenten voldoende ruimte hebben, zijn mijn aanbevelingen ook geldig voor tal van andere steden en kan wereldwijd de biodiversiteit in stedelijke gebieden toenemen.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten