dinsdag 7 juni 2011

Europeese Unie

Nooit meer een voedseltekort in Europa, beloofden de regeringsleiders in de jaren vijftig toen ze begonnen aan de vorming van wat nu de Europese Unie is. Europa was toen nog een voedselimporterende regio en de hongerwinter uit de Tweede Wereldoorlog stond nog vers in het geheugen.

Overigens was die honger niet zozeer het gevolg van een tekort aan voedsel. Het kon alleen niet worden gebracht naar de plaatsen waar het nodig was. De regering had voor het bezette Nederland opgeroepen tot een treinstaking om de bezetter te dwarsbomen. Die zette gewoon eigen machinisten op de treinen om manschappen en wapens te vervoeren. Het Nederlandse treinpersoneel staakte stug door, en dat zorgde voor de honger omdat het probleem niet de productie was, maar de distributie.

Na de oorlog was dat snel vergeten en bleef de herinnering aan de honger. De voedselproductie moest dus omhoog en daarvoor was de hulp van de boeren nodig. Het plan dat daarvoor in Nederland werd bedacht was van een verbluffende eenvoud. Zorg er voor dat de boeren elk jaar kunnen rekenen op een gegarandeerd goede prijs voor hun producten, dan gaan ze vanzelf meer produceren en is er nooit meer honger. Het idee werd bij de vorming van wat nu de Europese Unie heet, overgenomen door de andere landen en zo kreeg vrijwel elk agrarisch product via het zogenoemde Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) een vastgestelde prijs die gegarandeerd hoger was dan de kostprijs. Op die manier werd het mechanisme van vraag en aanbod dat normaal gesproken de marktprijs bepaalt uit de markt gehaald.

Om de boeren tegen concurrentie van buiten Europa, waar veel landbouwproducten goedkoper kunnen worden geproduceerd, te beschermen gingen de grenzen voor die producten dicht. Dat wil zeggen er werd op die producten een zó hoge importheffing gelegd dat ze kunstmatig duurder werden gemaakt dan de Europese producten. Op die manier werden de boeren beschermd tegen de buitenlandse concurrentie.

Het GLB diende nog een ander doel. In de jaren vijftig begonnen veel mensen van het platteland naar de grote steden te trekken. Door er voor te zorgen dat de boeren een goed inkomen hadden, probeerde men ook de ontvolking van het platteland tegen te gaan.

Het systeem werkte voortreffelijk. Al tegen het eind van de jaren zeventig produceerde de Europese landbouw meer dan de Europese consument op kon. Een mooi moment om het GLB af te schaffen of op z'n minst aan te passen, maar pogingen daartoe van de Europese Commissie strandden op een grimmig 'nee' van de lidstaten. De politieke macht van het Groene Front was nog enorm en het grote publiek werd pas wakker toen het kwaad al was geschied.

Bij wet was vastgelegd dat Brussel per product een minimumprijs voor de boeren moest garanderen. Dat mechanisme werkte als volgt. Wanneer door overaanbod de prijs van een product beneden de minimumprijs zakte, kocht Brussel net zoveel van dat product op tot het evenwicht tussen vraag en aanbod, en dus de prijs weer was hersteld. In het vakjargon wordt dat interventie genoemd. De prijs die Brussel voor het uit de markt genomen product betaalde, was gelijk aan de vastgestelde minimumprijs.

En de boer, hij produceerde dus voort. Waar voorheen voor een groot aantal producten de markt als sturend mechanisme voor de productie fungeerde, was dat stuurwiel door Brussel weggehaald. Met als gevolg een volledig ongecontroleerde en ongebreidelde productiegroei.

De resultaten werden opgeslagen in de pakhuizen van de Europese Unie waar begin jaren tachtig enorme boter- en vleesbergen ontstonden. Gelardeerd met meren van wijn en zeeën van olijfolie. De kosten daarvan zijn inmiddels opgelopen tot astronomische hoogte. Ongeveer de helft van het totale Europese budget, ongeveer 45 miljard euro, wordt al tientallen jaren gebruikt voor steun aan de landbouw.

Mede onder druk van de publieke opinie die er schande van sprak, ging de agrosector akkoord met maatregelen om de productie te beperken. Europa introduceerde voor een aantal producten zoals graan en melk een productiebeperking. Maar zoals zo vaak in de politiek dekte die term de lading weer eens niet. Er werd helemaal geen productie beperkt. De status-quo van dat moment werd bevroren en dat is heel iets anders. Er mocht niet meer worden uitgebreid, maar dat is heel iets anders dan beperking.

In de loop van de jaren is de productie mondjesmaat iets teruggebracht, maar nog altijd produceert de Europese landbouw voor een groot aantal producten zo'n 25% tot 30% meer dan Europa zelf op kan.

Hoewel de vlees- en boterbergen zijn verdwenen, blijven de kosten van het Europese landbouwbeleid alleen maar stijgen. Die grote verdwijntruc van producten en geld wordt ge­realiseerd op de wereldmarkt. Alles wat Europa teveel produceert wordt verkocht op de wereldmarkt. Dat gebeurt tegen elke prijs.

De wereldmarktprijzen lagen tot 2007 gemiddeld zo'n 30% lager dan de vastgestelde Europese minimum­­prijzen. Het verschil tussen die twee wordt bijgepast door Brussel, dat wil zeggen de Europese belastingbetaler. Die betaalt op die manier twee keer voor zijn voedsel. Een keer in de winkel waar de bodemprijs is vastgesteld door Brussel, en nog een keer via zijn belastingbiljet om de verkoop van de overschotten op de wereldmarkt te financieren.

Die verkoop op de wereldmarkt tegen elke prijs is niets anders dan dumping en heeft verstrekkende gevolgen. De Europese overschotten die naar de wereldmarkt worden geloodst zorgen ervoor dat de toch al lage prijs op de wereldmarkt voortdurend onder druk staat en regelmatig volledig onderuit gaat. De Europese boer merkt daar hoegenaamd niets van: die is verzekerd van een vastgestelde minimumprijs. Veel van zijn collega's elders in de wereld des te meer.

Waar de Europese boer door het Europese landbouwbeleid probleemloos zijn uitbreidingen en moderniseringen kan financieren, wordt het zijn collega's elders in de wereld door dat zelfde Europese landbouwbeleid juist vrijwel onmogelijk gemaakt uit te breiden of te moderniseren. De Europese dumpingpraktijken zorgen er immers voor dat de prijs op de wereldmarkt uiterst labiel is. Op voedselmarkten hoeft er maar een klein beetje meer aanbod dan vraag te zijn, of de prijs keldert naar beneden. Een bank aldaar bedenkt zich wel twee keer voor een financiering wordt verleend aan een ondernemer die van een dergelijk labiel prijsverloop afhankelijk is.

De Rabobank is allang niet meer het boerenleenbankje van het Nederlandse platteland. De bank is overal ter wereld actief en dan met name in de voedselindustrie. Maar de bank verstrekt, met uitzondering van Australië, buiten Nederland aan geen enkele individuele boer een lening. Het risico is door de onzekere inkomenspositie van de boeren daar te groot.

Via zijn dumpingpraktijken op de wereldmarkt zorgt Europa er op z'n minst voor dat de agrarische ontwikkeling in grote delen van de wereld ernstig wordt belemmerd. In die zin is de Europese burger die de boeren hun gang maar liet gaan dus medeverantwoordelijk voor een fors deel van de honger die elders in de wereld nog steeds wordt geleden. Voor de goede orde: er leven in Europa ongeveer 350 miljoen mensen onder wie 8 miljoen boeren. Er zijn in de wereld nog ongeveer 800 miljoen mensen die onvoldoende te eten hebben.

Het meest wrange is nog dat de oorspronkelijke doelstellingen van het Gemeenschappelijke Europese Land­bouw­beleid niet zijn gerealiseerd, terwijl de enorme kosten ervan gewoon doorlopen.

De eerste doelstelling was: goed en goedkoop voedsel voor de Europeanen. De kwaliteit van het in Europa en Nederland geproduceerde voedsel staat, zacht gezegd, ter discussie. Goedkoop is het al helemaal niet. Verder zijn de voedselprijzen in Europa beduidend hoger dan in de rest van de wereld, terwijl de consument in Europa twee keer voor zijn voedsel betaalt: één keer in de winkel, en één keer via de belastingen om de subsidiepotten te vullen.

De tweede doelstelling was er voor te zorgen dat de ‘kleine’ boer economisch kon overleven en dat daardoor de ontvolking van het platteland werd tegen gegaan. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid heeft juist tot het tegenovergestelde geleid. De ‘kleine’ boeren verdwenen en de grote werden steeds groter, terwijl die grote boeren de miljarden verslindende steun juist het minst nodig hebben. Met het verdwijnen van de kleine boeren zijn in Europa grote delen van het platteland, vooral in Frankrijk, ontvolkt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten