zaterdag 18 juni 2011

Toekomst

Het aantal boeren nam de afgelopen twee decennia gestaag met een procentje of twee per jaar af. Dat percentage is de laatste vijf jaar omhoog gegaan. Enerzijds besloten meer boeren dan voorheen om toch maar te emigreren, anderzijds gingen meer boeren met vervroegd pensioen.

De overblijvers zijn niet te benijden en staan voor een onmogelijke keus. De Nederlandse agrosector is grofweg te verdelen in drie categorieën. Als we de statusladder binnen de sector volgen staan de 'dikke' boeren bovenaan. Dat zijn de boeren die rond de honderdvijftig of meer koeien hebben. Dan komt er een hele tijd niets en volgen de 'boertjes'. Melkveehouders met een stuk of dertig koeien die daarnaast nog een ander baantje hebben. Deze deeltijdboeren worden in de sector een beetje meewarig bekeken want ze tellen eigenlijk niet mee.

En dan zijn er nog de boeren die proberen terug te gaan naar het oorspronkelijke boerenbedrijf. Zij beoefenen hun vak zoals het ooit bedoeld was. Geïntegreerd. Dat wil zeggen een beetje vee en een beetje akkerbouw. Waarbij de ene tak naadloos aansluit op de andere. Zij zijn binnen de gangbare gedachtewereld van de sector de echte 'losers' want het is geen vlees en het is geen vis.

De Nederlandse agrosector maakt zich op voor weer een nieuwe discussieronde over de toekomst van de boerenstand. Het Europese Landbouwbeleid is dringend aan hervorming toe, al was het alleen maar om het ook in de toekomst een beetje betaalbaar te houden. Er komt een nieuwe onderhandelings­ronde over een verdere liberalisering van de wereldhandel. Om echte liberalisering mogelijk te maken is het verder verlagen van de prijssteun voor de Europese boeren onvermijdelijk.

Daarnaast speelt de toetreding van een aantal Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie een rol. Als de boeren daar volgens het huidige subsidiesysteem zouden moeten worden behandeld, is de Europese kas in één klap voor jaren leeg. En dus krijgen de boeren in de nieuwe lidstaten vele malen minder financiële steun dan hun collega’s in het ‘oude’ Europa. Het argument waarmee deze discriminatie tussen bevolkings-groepen wordt verdedigt, luidt als volgt: voor de toetreding kregen ze geen steun, dus waarom zouden we ze het nu dan wel geven?

De agrosector kost de Europese belastingbetaler nu 45 mrd euro. Per jaar wel te verstaan. Terzijde: toen onze nationale vliegtuigtrots Fokker op het randje van de afgrond balanceerde kreeg het bedrijf een boedelkrediet van euro 7 miljoen per dag. De toenmalige minister van economische zaken Hans Wijers vond - gelet op die kosten en het perspectief van de onderneming - één maand meer dan genoeg. De Nederlandse melkveehouderij kreeg in dat zelfde jaar in de vorm van exportrestituties 800 miljoen euro aan subsidies op de bankrekening bijgeschreven. Dat is ruim 2 miljoen euro per dag. Die subsidiestroom loopt al decennia en gaat licht aangepast gewoon door.

En zo droomde de Fokker-bestuursvoorzitter als hij zwaar had getafeld wel eens van vliegtuigen die melk geven, terwijl de boeren zich gelukkig prijzen dat koeien niet kunnen vliegen.

Toch is de Nederlandse melkveehouderij begonnen aan een glijvlucht die onherroepelijk eindigt in een zeer harde landing. De subsidies waarmee de melkprijzen voor de Europese boeren kunstmatig hoog worden gehouden moeten verder omlaag, tot een niveau waarbij de Europese prijs en wereldmarktprijs zo goed als in evenwicht zijn gebracht. Dat nieuwe evenwicht ligt, naar het zich laat aanzien, fors onder de huidige Nederlandse kostprijs.

Als compensatie voor de verdwijnende prijssubsidies komen er, net als eerder voor de graanboeren, inkomens­toeslagen. Tenminste, dat denken de boeren. De Nederlandse melkveehouders schieten daar overigens weinig mee op omdat die toeslagen hectare-gekoppeld zijn. Hoe meer land een boer heeft, hoe hoger de inkomenstoeslag. Die systematiek pakt nadelig uit voor de Nederlandse melkveehouder die verhoudingsgewijs veel koeien op weinig hectares houdt. Daarom pleit de sector ook voor een koppeling aan de hoeveelheid geproduceerde melk, of desnoods aan het aantal koeien. Tevergeefs, want zo 'n systematiek is een verkapte vorm van prijssteun en daar wil men juist van af.

Om voor inkomenstoeslagen in aanmerking te komen moeten de boeren straks een tegenprestatie leveren in de vorm van landschap- en natuurbeheer. En ook hier liggen de Nederlandse melkveehouders aan de laatste speen. De peperdure ruilverkavelingen die nodig waren om de productie per hectare zo hoog mogelijk te maken, hebben grote delen van het platteland veranderd in grootschalige en eentonige grasfabrieken. De kronkelslootjes, die met hun rijen knotwilgen vroeger de vooruitgang in de weg leken te staan en dus moesten verdwijnen, blijken nu goud waard te zijn.

De mogelijkheden om via productiviteitsstijgingen de komende prijsdalingen op te vangen zijn voor de Nederlandse melkveehouderij zo goed als afwezig. Voor de Europese melkveehouders geldt nu een productiebeperking. Die heeft niets te maken met het afstemmen van het aanbod op de vraag, maar is vooral bedoeld om de kosten ter compensatie van het prijsverschil tussen de Europese melkprijs en de wereldmarkt­prijs in de hand te houden. Naarmate die twee prijzen meer in evenwicht komen, heeft productiebeperking minder zin. Maar met het loslaten van die productiebeperking, en dat gaat onherroepelijk gebeuren, schieten de Nederlandse melkvee­houders niets op.

Het is een fluitje van een cent om op één hectare land honderd koeien te houden. Veevoer is immers overal te koop. Maar naast melk produceert een koe ook mest en het is onmogelijk de mest van honderd koeien op een hectare, binnen de normen van het nieuwe mestbeleid, kwijt te raken. Nederland is, gelet op de Europese milieunormen, domweg te klein voor een forse productieverhoging.

Die milieuklip zou met gebruik van hormonen in het veevoer genomen kunnen worden. Toepassing van het BST-hormoon geeft een productiviteitsstijging van rond de 15% zonder dat de mestproductie evenredig stijgt. Maar ook dat traject is niet realistisch. In Europa is het gebruik van BST niet toegestaan. En als het wel gebruikt zou mogen worden, helpt het nog weinig. Het gaat langzaam, maar een groeiende groep consumenten moet niets van dergelijke hulpmiddelen bij de voedselproductie hebben.

De sector denkt die beperkingen te kunnen pareren met verdere schaalvergroting als middel voor kostenreductie. Sommige voormannen gaan ervan uit dat in dat proces van de huidige 35.000 melkveehouders minder dan de helft overblijft. Als dat proces al op gang kan komen. Verdere schaalvergroting, die moet leiden tot bedrijven waar met behulp van melkrobots en een gecomputeriseerd voersysteem door een ondernemer rond de 300 koeien worden gehouden, is technisch mogelijk. Maar het betekent tegelijk een verdere 'ver-flevo-poldering' van het platteland. Eindeloze grastoendra 's met aan de einder links en rechts een boerderij omgeven door een nest van horizonvervuilende windmolens, want van de wind valt tegenwoordig wel te leven.

Het lijkt een logisch scenario voor een effectieve aanpak van de problemen, maar dat is het niet. De verschillende deelsectoren in de primaire agrosector worden door de beoogde herstructurering en sanering niet versterkt, maar juist verzwakt. Niet de hypermoderne mammoetbedrijven hebben de toekomst, maar de kleine bedrijven die men wil wegsaneren.

Tot voor kort lagen ondernemers in de getroffen deelsectoren - de varkenshouders en de tuinders - van een crisis niet echt wakker. Zij kennen als geen ander het ritme van de varkenscyclus en de cadans van de tomatentango. Hoge prijzen voor een bepaald product hebben een onweerstaanbare aantrekkingskracht op collega’s die het ook wel eens willen proberen. Het gevolg is overproductie met de daaraan gekoppelde onvermijdelijke prijsval. Die lage prijzen zorgden in het verleden voor een natuurlijke selectie. De betere boeren en tuinders schakelden over naar een hogere productiviteits­versnelling en concurreerden de zwakkere broeders, waar ook ter wereld, op kosten uit de markt. Het evenwicht herstelde zich, de prijs ging weer omhoog, en tijdens het proces waren er weer een paar concurrenten uit de markt gedrukt. Dat was een ijzeren wetmatigheid waardoor de agrosector tot nu toe elke crisis niet alleen het hoofd wist te bieden, maar er ook sterker uit kwam.

Dat beproefde recept wil de sector ook nu weer toepassen. Met dit verschil dat de vroeger natuurlijk verlopende sanering nu een handje moet worden geholpen omdat snelheid geboden is. In de intensieve veehouderij - varkens, pluimvee - staat iets soortgelijks te gebeuren. Alleen worden daar de mestplannen gebruikt om de sector te moderniseren. De ruim 700 miljoen euro die voor uitvoering van het mestbeleid is uitgetrokken, zal vooral worden aangewend voor een verdere schaalvergroting. De redenering is dat op de grotere bedrijven, die technisch veel beter zijn uitgerust, het mestoverschot lager is dan op kleine verouderde bedrijven. Haal de verouderde bedrijven uit de markt, vergroot en versterk de betere bedrijven en het mestprobleem lost zich vanzelf op. Bovendien heeft zo'n aanpak als gunstig neveneffect dat de blijvers een betere uitgangspositie in de toch al overvolle markt hebben. Maar het vroeger zo probaat werkende middel is uitgewerkt.

De Nederlandse land- en tuinbouw dankte zijn tot voor kort ijzersterke positie aan de combinatie van vakmanschap en de inbreng van eigen arbeid en eigen kapitaal. Het vakmanschap werd gebruikt om door specialisatie de kosten per eenheid product te drukken. De vergoeding voor eigen arbeid en kapitaal vormde de variabele sluitpost waardoor de winst- en verliesrekening ook in slechte jaren positief kon worden afgesloten. Als het een jaar wat minder ging, nam de boer of tuinder genoegen met een mindere vergoeding en paste het verschil bij via zijn spaarbankboekje.

Met schaalvergroting zijn verdere kostenvoordelen te behalen, maar diezelfde schaalvergroting maakt de agro-ondernemingen ook buitengewoon kwetsbaar. Op de grotere bedrijven is relatief veel vreemd kapitaal en vreemde arbeid nodig. Daardoor wordt van een strategisch inzetbare variabele kostenpost een statische vaste kostenpost gemaakt. Een werknemer die minder krijgt dan het vooraf afgesproken salaris, maakt stennis en vertrekt. En een geldverschaffer die zijn rente en aflossing niet krijgt, doet dat na verloop van tijd ook. Die beweging kan nu al worden waargenomen in de advertentiekolommen van de vakpers waarin varkens­houderijen en tuinbouwbedrijven te koop worden aangeboden. Terwijl het vroeger vooral om marginale bedrijven ging - de keuterboeren en de scharreltuinders - heeft de agro-makelaardij nu in toenemende mate moderne, grootschalige bedrijven in de aanbieding.

Er is nog een reden waarom een verdere schaal­vergroting van de primaire landbouwbedrijven de sector als een boemerang zal treffen. Schaalvergroting leidt tot meer productie van hetzelfde tegen lagere kosten. Maar steeds meer verwende euroconsumenten zijn niet geïnteresseerd in meer van hetzelfde. Zij willen geen volume maar variatie. Met als extra eis dat het aangeboden pakket op een zo natuurlijk mogelijke manier is geproduceerd. De Nederlandse agrosector kan nu al niet aan die laatste en steeds belangrijker wordende consumenteneis voldoen. De sector produceert - vrucht van vroegere productiviteitverbeteringen - op een industrieel ogende manier. Met een verdere schaalvergroting wordt dat nog erger en prijst de sector zich niet in, maar uit de markt. Terzijde, met het ontstaan van mammoetbedrijven wordt tegelijk het platteland, waar landschappelijk gezien toch al weinig van over is, van zijn laatste stukjes variatie ontdaan.

Het zijn de zogenaamde marginale bedrijven, waarop de 'dikke' boeren en de 'hete' tuinders geringschattend neerkijken, die de toekomst hebben. Niet gehinderd door torenhoge vaste financierings- en personeelslasten worstelen ze zich steunend en kreunend door elke prijscrisis in de markt. De keuterboer houdt zijn varkens in tochtige hokken zonder betonvloeren en ander gemak dat vooral bedoeld is om het de ondernemer naar de zin te maken. Maar een varken wil bibberen in blubber. Met daarin aardappelschillen, beschimmeld brood en als toetje soep- en papresten. Het liefst door elkaar.

Hoor ze knorren!
Een scharreltuinder doet niet aan moderniteiten als de computergestuurde teelt op glaswoldekens waar de planten aan het infuus van de druppelbevloeiing liggen. De nagels van de scharreltuinder hebben in tegenstelling tot zijn vooruitstrevende collega's, nog rouwranden. Dat is zijn handelsmerk, ontstaan door het met de vingers graven van een gaatje in de grond waar de planten in worden gepoot.

Proef het verschil!
Juist omdat de scharreltuinder zijn producten nog in de grond teelt, is hij gedwongen tot variatie. Wie te lang op hetzelfde stukje grond hetzelfde gewas teelt, wordt door de natuur afgestraft met allerhande bodemziekten die de productie en de kwaliteit nadelig beïnvloeden. Tot voor kort ging men die te lijf met een breed scala aan bestrijdingsmiddelen. De meeste daarvan zijn tegenwoordig verboden of werken niet meer. En zo is de cirkel weer rond: vruchtwisseling zoals dat niet zo gek lang geleden ook al gebeurde. Het ene jaar tomaten en het andere jaar komkommers. Om prijsrisico's te vermijden van alles een beetje, dus ook een hoekje sla, bloemkool, spinazie en andijvie. Voor de zekerheid twee kassen druiven en om dat risico weer af te dekken ook wat pruim en perzik. Negen teelten in de vingers.

Dat is pas vakmanschap!
De ouderwetse tuinder of varkenshouder is paradoxaal genoeg misschien marginaal, maar eigenlijk moderner dan zijn grootschalige, zeer gespecialiseerde en met hightech uitgeruste collega. Hun manier van produceren sluit naadloos aan op de ideaalbeelden die een groeiende groep consumenten over verantwoorde agro-productie heeft. Bovendien is die groep bereid daarvoor te betalen. Maar de kleine boertjes moeten verdwijnen in naam van de vooruitgang.

Zo saneert de agrosector zijn eigen toekomst weg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten