zaterdag 9 juli 2011

Duurzaam is: nu even geen appels eten

Duurzaam leven hoeft niet iets vaags en zweve­rigs te zijn. Dat is het bij de amish ook niet. Maar het vraagt wél om in de supermarkt even wat langer na te denken, stelt promovenda Martine Vonk. „Hoe heeft die anonieme kip geleefd?”

Appels eet Martine Vonk deze weken niet. Ze zijn er natuurlijk wel; er liggen zelfs appels met een keurmerk uit Nieuw-Zeeland in de schappen van de supermarkt, zo heeft ze gezien. „Maar die moeten dus van de andere kant van de wereld komen. Dat wil ik niet.”

Tenminste, dat is het idee. Ze lacht een beetje verontschuldigend. „Mijn man doet de boodschappen en we verschillen wel eens van mening hierover. Soms neemt hij ze toch mee. Dan zeg ik: Joh, lieverd, het is niet de tijd van appels! Dat weet hij zelf ook wel, want hij werkt in de natuur. Maar het is zo makkelijk: je bent in de winkel en je werkt je lijstje af. Dat is vaak het probleem. Veel mensen doen hun boodschappen uit gewoonte zonder na te denken over iets als milieudruk.”

Dat het ook anders kan, zag ze de achterliggende jaren bij verschillende christelijke geloofsgemeenschappen. Ze onderzocht er vier op hun kwaliteit van leven en hoe die kwaliteit samenhangt met duurzaamheid. Onlangs promoveerde ze daarop (zie kader).

Haar onderzoeksobjecten werden twee protestantse gemeenschappen –de amish en de hutterieten– en twee rooms-katholieke kloosterordes –de franciscanen en de benedictijnen–, alle vier eeuwenoud en alle vier voor een belangrijk deel zelfvoorzienend. „Dus eten ze vanzelf wat het seizoen te bieden heeft”, constateert Vonk. „En anders maken ze hun voedsel in. Er wordt heel wat geweckt bij deze mensen.”

Duurzaamheid is in; de aandacht krijgt in het Westen soms zelfs trekjes van een hype. Zo niet in de gemeenschappen die Vonk onderzocht. Die mogen dan wel duurzaam zijn, maar de leden maken daar geen heisa van – ze gaan gewoon hun eeuwen­oude gang.

Ze doen het ook niet eens voor het milieu, merkte Vonk. „Neem de hutterieten in Noord-Amerika, een mennonitische geloofsgemeenschap die oorspronkelijk uit het Oost-Europese Moravië komt. Zij gebruiken vaak geen bestrijdingsmiddelen voor de groentes die ze zelf eten. Dat doen ze om gezondheidsredenen. Pas in tweede instantie, als je ernaar vraagt, zeggen ze: Ja, het is ook beter voor de aarde. Zo kom je bij een van mijn conclusies: als je duurzaamheid wilt bevorderen, werkt het niet om te focussen op milieu­aspecten. Veel mensen vinden hun gezondheid veel belangrijker. Dan moet je bij dat soort waarden aansluiting proberen te zoeken. Ik denk dat iedereen er goed aan doet simpelweg te erkennen dat het milieu er niet goed voor staat. Uiteindelijk slaat dat ook terug op je eigen kwaliteit van leven.”

Maar dat duurt heel lang. Kan dat een westerse consument overtuigen die vooral zelf niets tekort wil komen?

„Tsja, dan komt het op de moraal aan. Hoe erg vind je het als er over twintig jaar geen ijsbeer meer is?” Ze zwijgt even. „Je kunt zeggen: Dat doet me niet zo veel.” Ze zwijgt weer, kijkt erbij alsof het een idiote mogelijkheid is. Zegt dan: „Ja. Dat kan.”

In de aanbevelingen die voortvloeien uit haar onderzoek volgt Vonk twee sporen. Het eerste is een spoor voor iedereen, met een focus op gezondheid en de kwaliteit van leven. Het tweede is een spoor voor christenen, omdat de laatsten op andere dingen aanspreekbaar zijn. „Ik daag christenen uit om eens in de Bijbel op te zoeken wat er staat over de aarde, die van God is. Die gedachte komt in de hele Bijbel terug. In Leviticus staan bijvoorbeeld voorschriften hoe Israël moest omgaan met de randen van de akkers en wanneer de grond braak moest blijven liggen. De aarde mag niet uitgeput worden door onze hebzucht, is de idee daarachter.

Ook in het Nieuwe Testament zijn veel principes over de omgang met geld en goederen terug te vinden, bijvoorbeeld als het gaat over de mammon. Te veel aandacht voor materiële zaken staat een spiritueel leven in de weg, zo blijkt steeds weer. Ik denk dat we ons hier in de kerk veel meer op zouden moeten bezinnen. De gereformeerde gezindte loopt niet voorop in deze thema’s, alsof het een soort taboe is hoeveel geld we hebben en hoe we het besteden.”

Hoe komt dat? Gaat de aandacht eenzijdig naar de ziel uit en doet de rest er minder toe?

„Dat denk ik wel, alsof het alleen om de zielen gaat die hun bestemming in de hemel hebben, en de aarde op het tweede plan komt.

En als er dan toch over de aarde gesproken wordt, valt op dat er vanouds in de gereformeerde gezindte heel veel aandacht is uitgegaan naar hard werken, naar het ontginnen en ontwikkelen van de aarde. Dat is op zich goed, alleen zijn we daarin te ver gegaan. De milieudruk is te hoog geworden. De gedachte om de aarde te onderwerpen, zit er heel stevig in, die van het bewaren minder.

Ik heb boeren gesproken die rentmeesterschap heel belangrijk vinden, maar voor hen be­tekent dat allereerst dat ze brood op de plank hebben, dat ze voor hun gezin kunnen zorgen. Rentmeesterschap krijgt dan te veel te maken met de aarde ontwikkelen en te weinig met natuurbeheer.”

Duurzaamheid heeft zo bezien alles te maken met de gehanteerde theologie.

„Op sommige punten denk ik in de lijn van de bekende Britse nieuwtestamenticus N. T. Wright. Hij stelt vragen die me erg bezighouden. Wat betekent het voor de schepping dat niet alleen de mens, maar de hele kosmos met Christus verzoend is, zoals uit onder meer de brief van Paulus aan de Kolossensen blijkt?

Dat soort passages heeft me bewust gemaakt van het feit dat in ons denken heel veel Griekse invloeden aan te wijzen zijn. In het Griekse denken werd de godenwereld onderscheiden van de wereld van de mens. En die wereld werd weer onderscheiden van de wereld van de natuur, die er alleen ten nutte van de mens is.

Maar ik denk dat de schepping óók ter ere van God gemaakt is. God zag dat het goed was. Misschien hebben we wel te weinig bescheiden van onszelf gedacht door ons als mensen zo op de voorgrond te plaatsen in de schepping, met het idee dat we de aarde naar onze hand kunnen zetten. Maar dat idee is niet goed. Het besef dat alles maakbaar is, klopt simpelweg niet. Ik ben blij dat ik dat besef als kind op de boerderij al heb meegekregen.”

Toch is precies dat laatste het verwijt in de richting van linkse clubs die veel aandacht hebben voor het milieu: ze doen net of de aarde maakbaar is.

„Ja, dat hoor je inderdaad regelmatig. Maar noch de maakbaarheidsidee, noch alle kritiek op aandacht voor het milieu is terecht. Er zijn inderdaad processen waar je als mens geen invloed op hebt, maar je kunt er ook voor kiezen te kijken naar het stukje waar je wél invloed op kunt uitoefenen. Toch gebeurt ook dat te weinig. We zijn met z’n allen over de grens gegaan van wat de aarde aankan, ook als christenen.

Mensen die daar kritisch over waren, kwamen tot nu toe bijna altijd uit de linkse hoek en werden door de kerk wantrouwend bekeken.”

Op dit punt zondigen we dus collectief?

Ze aarzelt even. Dan: „Ja, uiteindelijk wel. Ik weet ook wel dat er sprake is van uitbuitende systemen, maar jij en ik maken daar wel deel van uit en op ons eigen niveau kunnen we keuzes maken, bijvoorbeeld om groenten niet te bespuiten of fairtradekoffie te kopen. Zelfs de HEMA heeft tegenwoordig heel veel kindershirtjes die voor 95 procent uit organisch geproduceerd katoen zijn gemaakt. Voor wie wil, is er vandaag echt heel veel mogelijk.”

Het christendom heeft zelf bijgedragen aan die zonde, is de prikkelende en veelbesproken stelling van de Amerikaanse historicus Lynn White (1907-1987). Hij concludeert dat de wortels van de ecologische crisis ten diepste religieus zijn, omdat de gehanteerde christelijke theologie in het Westen gezorgd heeft voor een on­gebreideld geloof in voor­uitgang en ontwikkeling van de aarde.

Vonk gaat in haar proefschrift uitgebreid op die stelling in. Ze gelooft net als White dat een oplossing voor de ecologische crisis er niet zal komen zonder de onderliggende religieuze waarden daarbij te betrekken. Maar ze denkt niet dat de Bijbelse leer alleen maar negatief heeft gewerkt, zoals White poneert. „Juist daarom ben ik op zoek gegaan naar westerse gemeenschappen met joods-christelijke wortels die wél een lage milieudruk hebben. En die zijn er gelukkig ook, zo blijkt uit mijn onderzoek onder de amish en drie andere gemeenschappen.”

Maar dat zijn allemaal ouderwetse groeperingen. Dat klinkt alsof alleen een leven van overgrootvader en -moeder een oplossing biedt. Moet iedereen weer zijn eigen kippetjes in de achtertuin hebben om duurzaam te kunnen zijn?

Ze lacht. „Wij hebben inderdaad kippetjes in onze achtertuin. Mijn man wilde niet langer een anonieme kipfilet in de supermarkt kopen. Als vlees eten betekent dat dieren dood­gemaakt worden, wilde hij het hele verhaal zelf meemaken.”

Dus iedereen moet terug naar vroeger.

„Nee, niet iedereen hoeft zijn eigen kippen en zijn eigen groente te verbouwen. Er zijn ook tussenwegen te vinden. Dat begint al bij de vraag hoe de kip geleefd heeft die je in de supermarkt koopt.”

Dat is een spannende vraag. Gaan kippenboeren die intensief kippen houden te ver?

„Zij gaan volgens mij inderdaad een grens over. Intensieve veehouderij heeft de toekomst niet. We eten nu kuikens van 38 tot 41 dagen oud. Ouder kan niet, want dan zakken ze door hun poten. Dat is niet erg natuurlijk meer. Datzelfde geldt voor de manier waarop veel boeren tegenwoordig hun land bewerken. Mede daardoor is de populatie van bijvoorbeeld de leeuwerik met 95 procent achteruitgegaan.”

Ze is opnieuw even stil, herhaalt dan het percentage. „Vijf-en-negentig procent! We zullen dit soort dingen echt moeten onderkennen, of we nu willen of niet.”

Ecologisch, biologisch, fair trade... Help!

Wie zelf wil leven op een meer duurzame manier, loopt kans door de bomen het bos niet meer te zien. Wat is nu beter voor de kip: scharreleieren, eieren met omega 3-zuren, vrije-uitloopeieren of biologische eieren? En wat moet de voorrang krijgen als je kunt kiezen tussen koffie waarvoor de boer een eerlijke prijs krijgt en 
koffie die zonder bestrijdingsmiddelen is geproduceerd?

„Het meest duurzaam is eten van dichtbij, van het seizoen en zo duurzaam mogelijk geproduceerd”, is het antwoord van Martine Vonk op die vragen. Wie nu boontjes van eigen bodem eet, voldoet al aan de eerste twee aspecten. Voor het derde aspect, een duurzame productie­wijze, zijn er allerlei keurmerken, waarvan het belangrijkste het EKO-keurmerk is.

Consumenten die voor het eerst willen nadenken over hoe duurzaam ze kopen, raadt ze aan te beginnen met één product.

Martine Vonk (1974) groeide op als boerendochter in een Gereformeerde Bondsgezin in Goudriaan. In Nijmegen studeerde ze sociaalwetenschappelijke milieukunde, waarvoor ze onderzoek deed naar de houding van boeren ten opzichte van agrarisch natuur­beheer.

Al tijdens haar studie ging ze werken voor het christelijk jongerenproject Time to Turn, dat veel aandacht heeft voor thema’s als milieu en armoede. Ook voor diverse andere organisaties hield ze zich met deze onderwerpen bezig. Bij de laatstgehouden Tweede Kamerverkiezingen was ze kandidaat voor de ChristenUnie.

In 2002 startte ze haar promotie­onderzoek aan de Vrije Universiteit in Amsterdam naar de verhouding tussen levensbeschouwing, duurzaamheid en kwaliteit van leven. Voor dat onderzoek woonde ze onder meer een tijdje in een amishgemeenschap in de Verenigde Staten. Daarnaast onderzocht ze hoe eeuwenoude gemeenschappen als de hutterieten en franciscaanse en benedictijner kloosterordes handen en voeten geven aan een duurzaam leven.

Vorige maand promoveerde ze op dit onderwerp aan de VU. Haar proefschrift (”Sustainability and Quality of Life”) is uitgegeven bij Buijten & Schipperheijn in Amsterdam.

Martine Vonk woont in Vianen, is getrouwd met Klaas-Hemke van Meekeren en heeft een dochter.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten